Waar blijft die vrolijke opvoedstemming?
- lisettebastiaansen7
- 15 dec 2023
- 3 minuten om te lezen
23-05-2023
Door: Dr. Lisette Bastiaansen
Nu minister Robert Dijkgraaf een balletje opwerpt om het aantal verplicht te halen studiepunten in het eerste jaar fors te verlagen, en daar vrijwel meteen weerstand vanuit de universiteiten op volgt, lijkt het relevant om deze kwestie - alvorens opnieuw over elkaar heen te buitelen - eerst eens vanuit een pedagogisch (in plaats van psychologisch of sociologisch) perspectief te bekijken. Immers Immers school is een school (en geen jeugdzorginstelling), en de vraag of en hoe school een bijdrage zou moeten leveren aan het herstellen van het welzijn van jongeren zou dus wat mij betreft in eerste instantie in ieder geval óók vanuit een pedagogisch perspectief moeten worden bekeken.
Gek genoeg wordt dit pedagogische gesprek niet of nauwelijks gevoerd. Terwijl de āhard-coreā pedagogiek hier wel degelijk iets te bieden heeft, niet in de laatste plaats omdat het taal geeft aan wat leerlingen/studenten nodig hebben om, zoals sommige pedagogen betogen, te kunnen āflorerenā, en/of, zoals andere pedagogen zouden zeggen, āte kunnen oefenen met een volwassen manier omgaan met vrijheidā.
Een van de āhard-coreā pedagogen die, al ruim een halve eeuw geleden, de pedagogiek mee op taal heeft gebracht, is filosoof en pedagoog Otto Friedrich Bollnow. In āDie pƤdagogische AtmosphƤreā, houdt hij een minutieus talig betoog voor wat hij zelf opvoed-voorwaardelijke menselijke instelling noemt. Bollnowās inzichten met betrekking tot de āgestemdheidā, de āafgestemdheidā en de ābestemdheidā van de opvoeder blijken in het licht van de studiepuntenkwestie verrassend bruikbaar.
Wat Bollnowās essay allereerst zichtbaar maakt is het enorme contrast tussen de huidige gemiddelde opvoedingsatmosfeer op scholen en het klimaat waar Bollnow zelf voor pleit. Daar waar in realiteit de zogenaamde objectiveerbare kwalificatie- en socialisatie-eisen zich nog steeds met grote kracht aan leerlingen opdringen (zie bijvoorbeeld recent de uitlatingen van pedagoog Joep Dohmen in āIemand zijnā), en diezelfde leerlingen dagelijks massaal blootgesteld worden aan donkere wereldwijde klimaat- en oorlogsdreigingswolken, pleit Bollnow in zijn pedagogische-klimaataanpak in Ć”lles voor precies het tegenovergestelde: niet bouwen op prestatie-indicatoren, maar op vertrouwen in het ongedeelde kind; geen focus op wat er allemaal verkeerd gaat in de wereld, maar juist aandacht voor licht en lucht.
Bollnowsā idee van een vruchtbare opvoedingsatmosfeer draait om vertraging, om onthaasting, om het wegblijven bij donkerte en om het niet te snel Ć”l te groot maken van de wereld van kinderen. Wil er überhaupt opgevoed kĆŗnnen worden, zo stelt hij, dan zijn, onvermoeibaar geduld, vertrouwen, opvoedende liefde, hoop, een veilige geborgen thuishaven Ć©n een vrolijke āochtendstemmingā, voorwaardelijke vereisten.
Die onontbeerlijke āochtend-grondstemmingā neemt in het betoog van Bollnow een centrale plek in. Alle bereidheid om als kind, als mens, te leren rijpen en zin te kunnen vinden in het bestaan, vindt volgens hem daar zijn oorsprong.
Dat pleit dus, ook vanuit pedagogisch perspectief, voor het verlagen van de studiedruk. Maar zijn we er dan? Zijn we met het beperken van het verplichte aantal studiepunten in het eerste jaar ook aangekomen bij die oh-zo-broodnodige ochtendstemming?
Dat lijkt op zijn minst twijfelachtig, zeker als we ons realiseren dat de economische en maatschappelijke krachten die, zoals pedagoog Biesta recent stelde, āhet onderwijs van buitenaf en binnenuit eroderenā, nog steeds in alle hevigheid op leerlingen/studenten afkomen, waardoor de existentiĆ«le oefenruimte waarbinnen kinderen mogen snuffelen, lummelen en oefenen-met-samen-mens-zijn, eerder in rap tempo kleiner dan groter wordt.
Is het sowieso nog mogelijk om over zorgeloze vrolijkheid te spreken zolang we kinderen, zoals filosoof Zygmunt Bauman ook aangeeft, steeds vroeger de opdracht meegeven om iemand te móeten te zijn? Valt er überhaupt te spreken over āafgestemdheidā in een maatschappelijk klimaat waar polymodale-lijf-en-leden-aandacht een schaars goed is geworden en relaties, zoals Bauman aangeeft, nog altijd fragiel, oppervlakkig en tijdelijk zijn? En waar is er eigenlijk nog tijd en geduld te vinden in een wereld die, zoals socioloog Hartmut Rosa stelt, geregeerd wordt door āexponentiele versnellingā en waarbij de ābestemdheidā vooral een economisch perspectief lijkt te kennen?
Wil Dijkgraaf de druk op jongeren daadwerkelijk verlagen en willen we als maatschappij voorkómen dat jongeren ook in de toekomst massaal hun heil bij psychologen zoeken, dan is het verlagen van de studie-druk dus wĆ©l een mooi begin, maar tegelijkertijd niet meer dan dat. In plaats van op jongeren en hun al dan niet aanwezige studiehouding te focussen, zullen we namelijk vooral onszelf bij opvoedkladden moeten grijpen. Want alleen daar waar (studiepunten)grenzen gepaard gaan met opvoedende van āalle bedruktheid bevrijdeā liefde, kunnen kinderen en jongeren gedijen. Alleen daar waar we als opvoeders vanuit geduld en vertrouwen kinderen en jongeren ook op school een veilige thuishaven blijven bieden, kunnen ze tot wasdom komen. Alleen daar waar nonchalance nóch haastigheid heerst, ontstaat een klimaat waarin jongeren hun weg gaan vinden. Alleen daar waar zorgeloze vrolijkheid de muziek bepaalt, kunnen we kinderen bevrijden van het economische prestatiejuk waaronder we ze nu gebukt gaan. Kinderen en jongeren weten dat. Nu wij als opvoeders nog.




Opmerkingen